BURST- Leer en inspireer! Regelmatig laten we één van onze ervaren en minder ervaren trainers aan het woord. Wie zijn ze, hoe denken zij over het ‘trainer zijn’, wat kunnen we leren van hen ? In deze editie Ilse Heylen aan het woord.
Olympisch medaillewinnares Ilse Heylen staat al meer dan veertig jaar op de tatami – eerst als judoka, nu als trainer. Ze nam drie keer deel aan de Olympische Spelen, werd Europees kampioen en pakte brons in Athene in 2004. Vandaag is ze actief met haar eigen Judo Academy, als topsporttrainer bij Judo Vlaanderen, als hoofdtrainer bij Judocentrum Leuven én als lesgever van de OSK-trainingen. “Ik wil niet alleen mijn technische kennis doorgeven, maar ook het plezier dat judo mij altijd gegeven heeft.”
Van hobby naar beroep

“Ik heb het geluk dat ik van mijn hobby mijn beroep heb kunnen maken,” begint Ilse. “Als topatleet rolde ik daar een beetje in. Je wordt goed, je wordt beter, je krijgt een contract… Toen ik stopte met topsport – mijn lichaam was gewoon op – vond ik het jammer om te zeggen: ik doe niets meer met judo. Ik deed het nog altijd zo graag.”
Het trainer-zijn kwam geleidelijk. “Ik ben lichamelijke opvoeding gaan studeren in Leuven, maar ik had altijd gezegd: ik wil nooit voor een klas staan. En toch… ik rolde erin. Eerst sprong ik af en toe in voor een gastles. Maar toen onze hoofdtrainer overleed, was het een logische stap dat ik het roer overnam. Later gaf ik gasttrainingen in andere clubs. Niet als vedette om handtekeningen te zetten, maar om écht iets bij te brengen. De inhoud van een training vind ik minstens even belangrijk als het voorbeeld zijn.”
De energie op de mat
Waar haalt ze na al die jaren de drive vandaan? “Als ik op de mat sta, voel ik mij thuis. Net voor dit gesprek trainde ik één op één met een meisje, en ik merk: elk aspect van judo – met kinderen, met volwassenen, met competitiesporters – wil ik leuk maken. Niet presteren om te presteren. Plezier is het allerbelangrijkste.”
Dat plezier wil ze ook zelf voelen tijdens het lesgeven. “Ik doe dit gewoon supergraag. Het is moeilijk om uit te leggen, maar de mat geeft mij energie. Zelfs na een lange dag kom ik thuis met het gevoel: dit was de moeite.” Voor Ilse is een training geslaagd “als iedereen met een glimlach van de mat gaat. Het ideale scenario? Dat kinderen zeggen: ‘Is het nu al gedaan?’ Dan is de tijd voorbij gevlogen en hebben ze niet eens door dat ze hard gewerkt hebben.”
“Ik wil niet alleen mijn technische bagage en kennis doorgeven, maar vooral mijn passie. Want net dat is de reden waarom ik al zo lang en nog steeds zo graag judo doe.“
Trainer worden zonder plan

Ilse volgde al vroeg opleidingen. “Vanaf dat ik mijn zwarte gordel had, ben ik meteen de initiatorcursus gaan doen, samen met mijn zus. Achteraf gezien dubbel werk, want met mijn diploma LO had ik veel vrijstellingen gehad. Maar we waren altijd samen op de mat, en het was leuk om samen te studeren.”
Van daar ging het snel: Trainer B, Trainer A. “Mijn Trainer A haalde ik in 1998, nog voor ik afstudeerde als leraar lichamelijke opvoeding. Ik deed het uit interesse, niet omdat ik trainer wílde worden. Maar het heeft me veel geleerd: vooral om te beseffen dat niet alles vanzelf gaat voor beginners. Bewegingen en houdingen die voor mij evident waren, bleken dat niet te zijn voor kinderen. Dan moet je terug naar de basis: eerst leren wandelen, dan pas lopen.”
Leren door te doen
De grootste leerschool? “Gewoon heel veel lesgeven. Je demonstreert een techniek, zegt ‘start’… en ziet dan hoe iedereen het compleet anders doet dan dat jij in je hoofd had. Dan moet je stap voor stap teruggaan: wat ontbreekt hier nog? Ik heb geleerd dat je soms eerst de coördinatie moet aanbrengen voor je een techniek kan aanleren.”
En dat vraagt ook creativiteit. “Kinderen moeten vaak honderd keer hetzelfde doen, maar je mag dat nooit zo benoemen. Dan zeg ik: vandaag spelen we een spelletje. Of ik voeg een bal of een lijn toe zodat ze met dezelfde techniek toch iets nieuws ervaren. Het is altijd hetzelfde, maar ze mogen dat niet doorhebben. Al heb je natuurlijk altijd wel een paar slimmeriken die dat doorprikken.”
“Ik ben niet het type om zomaar wat losse spelletjes te doen op de mat. Elke spelvorm moet een doel hebben en toewerken naar iets in het judo. Tikkertje, bijvoorbeeld, vind ik op zich maar een stom spel – tenzij je er een judo-element aan toevoegt. Dan kan het ineens waardevol worden: kinderen bevrijden elkaar niet door te tikken, maar door een worp te doen. De kunst is dat ze dat niet doorhebben, of pas veel later. Dat ze een techniek oefenen en ineens beseffen: ‘Aha, daarom moesten we dat spelletje zo doen.’”
“Vroeger deed elke club zijn eigen ding. Met het meerjarenontwikkelingsplan wordt de basis gelijklopender. Dat zorgt voor uniformiteit. Natuurlijk blijft het een uitdaging: in één groep kan je witte, gele en oranje gordels hebben, en je moet iedereen gemotiveerd houden. Maar het plan helpt om gestructureerd te werken.“

Van losse aanpak naar gemeenschappelijk plan
Ilse heeft het judo zien veranderen. “Vroeger deed elke club zo wat zijn eigen ding. De ene legde meer nadruk op wedstrijdtechnieken, de andere op basisbewegingen. Met het meerjarenontwikkelingsplan wordt de basis overal gelijklopender. Misschien zie je dat nu nog niet, maar binnen tien jaar wel.”
Is dat een goede evolutie? “Ik denk het wel. Het zorgt voor meer uniformiteit, ook in graden. Natuurlijk blijft het een uitdaging: in één groep kan je witte, gele en oranje gordels hebben, en je moet iedereen gemotiveerd houden. Maar het plan helpt om gestructureerd te werken.”
Al is ze wel benieuwd welke impact het meerjarenontwikkelingsplan zal hebben op het wedstrijdjudo. “Alle oranje gordels gaan nu eigenlijk dezelfde technieken gezien hebben. Dat betekent dat iedereen dezelfde basis en dezelfde verdediging kent. Vroeger kon je iemand verrassen met een techniek die je club veel trainde, maar die de tegenstander nog nooit had gezien. Dat wordt moeilijker. Het kan zijn dat het competitieniveau dichter bij elkaar komt te liggen, maar misschien winnen de sterkste judoka’s met de beste basis nog altijd. Tegen buitenlandse tegenstanders blijft het dan weer afwachten, want je weet niet wat zij gezien hebben. Binnen België gaan we elkaar wel steeds beter kennen op technisch vlak.”
“Ik ben benieuwd naar de impact van het meerjarenontwikkelingsplan op het wedstrijdjudo. Vroeger kon je iemand verrassen met een techniek die je club veel trainde, maar die de tegenstander nog nooit had gezien. Dat wordt moeilijker.“
OSK-trainingen: inspiratie voor trainers
De OSK-trainingen spelen daarin een sleutelrol. Deze maandelijkse trainingssessies bieden trainers inspiratie en nieuwe ideeën voor hun wekelijkse lessen. “Het plan lezen is één ding, maar dan denk je: zes weken dezelfde techniek? Hoe hou ik dat boeiend? OSK helpt om te zien hoe je kinderen gemotiveerd houdt voor herhaling. Door kleine variaties in te bouwen blijft het leuk.”
Een concreet voorbeeld: “Bij achterwaartse verplaatsingen kan je zeggen: trek aan je partner. Maar je kan ook zeggen: haal die bal achter de lijn. Zelfde techniek, ander doel. Of je begint een oefening in een spelvorm: drie verplaatsingen, en dan start de wedstrijd. Kinderen zien dat als iets nieuws, terwijl je eigenlijk hetzelfde oefent.”
“Dankzij de OSK-trainingen leren trainers hoe ze hun trainingen boeiend houden, ondanks de herhaling. Door kleine variaties in te bouwen en verschillende spelvormen te gebruiken, blijft het leuk.”

Wat maakt een goede trainer?
“Passie tonen en betrokken zijn met je judoka’s. Ik haat het als iemand training geeft en erbij staat met zijn handen over elkaar, of terwijl hij op zijn gsm staat te scrollen. Je moet contact maken, inleven, motiveren. En ik blijf zelf fit zodat ik technieken kan voordoen. Niet dat ik alles nog even explosief doe, maar ik wil kunnen zeggen: zet je voet daar, doe dat.”
Voor Ilse is voorbeeldgedrag essentieel. Ze toont het zelf – door respect te hebben, afspraken na te komen en open te staan voor anderen – maar ze verwacht het vooral van haar judoka’s. “Op tijd komen, niet altijd met dezelfde partner willen trainen, openstaan voor feedback… dat hoort allemaal bij judo. Het zijn waarden die bij onze sport horen, ook buiten de mat. Je leert niet alleen worpen en houdgrepen, maar ook omgaan met elkaar. En: kinderen moeten plezier hebben. Zelfs als niet elke techniek perfect lukt. Als ze blij van de mat gaan, is de training geslaagd.”
“Je kan een mooi lesplan maken, maar in de praktijk lopen die kinderen soms alle kanten uit. Dan moet je leren schakelen. Dat leer je niet uit een boek, maar door te doen.“
Jongeren vasthouden
Vanaf U15 daalt het aantal judoka’s sterk. “Dat is niet alleen in het judo zo, iedere sport heeft daar last van,” legt Ilse uit. “Maar bij ons speelt het contactaspect een extra rol. In de puberteit vinden sommige jongeren het minder fijn om zo fysiek bezig te zijn, of schamen ze zich sneller. De groep is dan cruciaal: groeien ze samen door, dan blijven ze vaak allemaal. Maar als er één afvalt – omdat school drukker wordt, er andere hobby’s in de plaats komen of de motivatie even weg is – dan haken de anderen meestal ook af.”
Om dat domino-effect tegen te gaan, ziet Ilse kansen in het sociale. “Sfeer naast de mat is belangrijk. Organiseer eens een stage, een teamactiviteit, een eetfestijn waar iedereen samenwerkt. Zo leren mensen elkaar ook buiten het judo kennen. Dat helpt om te blijven.”
Judo voor herstarters
Gelukkig ziet Ilse ook dat leden die ooit afhaakten, de weg terugvinden naar de tatami. “Judoka’s die er in de puberteit een paar jaar de brui aan gaven, zie je na die turbulente jaren vaak terugkeren. Ze hebben dan meer rust gevonden, missen de sport en de sfeer, en willen dat stukje van hun leven opnieuw oppikken.”
Ook volwassenen vindt Ilse een belangrijke doelgroep. “We hebben in ons Judocentrum Leuven een ‘Restart’-groep voor mensen die vroeger judo deden, of voor ouders die het zelf eens willen proberen. Het is minder fysiek zwaar dan de gewone volwassenentraining, maar technisch wel volwaardig én leuk. Dat maakt de stap veel kleiner. Voor sommigen zou meteen meedraaien met de reguliere groep te zwaar of te intimiderend zijn geweest. Zo’n herstartgroep verlaagt de drempel enorm.” Het succes bewijst volgens Ilse dat er ook buiten het traditionele ledenpad – jeugd die doorstroomt naar volwassenen – nog groeikansen zijn voor clubs. “Judo hoeft niet altijd hard en fysiek te zijn. Het kan ook technisch, toegankelijk en sociaal zijn.”
“Met onze Restart-groep kunnen mensen die vroeger judo deden de draad oppikken, of ouders van wie de kinderen judo doen, zelf proberen of het iets voor hen is. Fysiek laagdrempelig, maar wel technisch volwaardig én leuk. Zo maken we de stap naar het judo ook op latere leeftijd kleiner.“
Nieuwe trainers inspireren
Volgens Ilse begint de motivatie om zelf trainer te worden vaak bij het voorbeeld dat je krijgt. “Als je zelf een leuke, gedreven trainer hebt gehad, dan wil je dat later vaak ook doorgeven. Je ziet hoeveel plezier en voldoening dat kan geven, en je merkt dat je zelf ook veel terugkrijgt van je judoka’s. Daarom is het belangrijk dat jonge judoka’s de kans krijgen om eens een training mee te begeleiden, of te proeven van het lesgeven. Zo ontdekken ze of het hen ligt – en vaak smaakt dat naar meer.”
Met haar eigen Judo Academy, haar rol bij Judo Vlaanderen en bij Judocentrum Leuven, en haar jarenlange ervaring als topsporter blijft Ilse Heylen een vaste waarde in het Vlaamse judo. “Ik wil mijn kennis én mijn passie doorgeven, zodat judoka’s niet alleen technieken leren, maar ook plezier beleven. Dat plezier is wat je doet volhouden. Dat is ook waarom ik het zelf al zo lang, en nog steeds zo graag, doe. Wie dat vindt op de mat, blijft gegarandeerd terugkeren.”
Door Ellen Jansegers voor Judo Vlaanderen
